De bijtende geur van urine in East 38th Street op donderdagavond. De zweem Chanel no.5 en Flowerbomb in Carnegie Hall. De scherpe geur van rubber, beits en verbrand hout in het metrostation onder de South Ferry. De hint van steen, metaal en verf in de Anton Kern Gallery. De indringende adem van het vochtige beton op Ground Zero.
Er is nog zoveel te vertellen over de aroma’s die als onzichtbare geesten door de straten, parken en gebouwen van The Big Apple dwalen. Die zonder een vaste vorm het karakter van deze stad (en van elke ándere stad) vormen.
Denk de vleug koffie, geblakerd brood, autogassen, leer, de zucht huisvuil en de inkt van de verse krant weg. De reis naar het werk ‘s ochtends wordt een barre tocht door een decor van papier-maché, een expeditie door een gevacumeerd droomlandschap.
Denk geur weg en er blijft slechts een schim over van deze prachtige metropool. Want juist in het onzichtbare schuilt de grootste kracht.
Over de smellscapes van New York City ben ik nog lang niet uitgeschreven. Heb ik je al verteld over al die fantastische geuren in de Koreaanse, Chinese en Indiase restaurants? Of die bij Aesop, Enfleurage, Le Labo, Bergdorf Goodman en Christoper Brosius’ parfum empire op 93 Wythe Avenue? Nee toch?
Over dat laatste volgende week meer, als afsluiting van de serie Smells of the City: het olfactorisch DNA van New York.
Want dat verhaal wil ik je niet onthouden.